Kostenaftrek privé ORG in vennootschap

De kostenaftrek in de vennootschap van een onroerend goed dat ter beschikking wordt gesteld aan de bedrijfsleider blijft een doorn in het oog van de fiscus. Sinds enkele jaren volgt de rechtspraak de fiscus soms en verwerpt ook zij de kostenaftrek in de vennootschap op grond van artikel 49 WIB 92.

Om de problematiek goed te verstaan, is het van belang om goed mee te zijn met artikel 49 WIB92. Dit artikel bepaalt dat “kosten die de belastingplichtige in het belastbare tijdperk heeft gedaan of gedragen om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden en waarvan hij de echtheid en het bedrag verantwoordt door middel van bewijsstukken of, ingeval zulks niet mogelijk is, door alle andere door het gemeen recht toegelaten bewijsstukken, met uitzondering van de eed.”

Kostenaftrek blijf feitenkwestie

Indien een onroerend goed gratis of tegen een onredelijk lage vergoeding ter beschikking wordt gesteld van de bedrijfsleider wordt gesteld dat de ter beschikkingstelling deel uitmaakt van een vergoeding in natura in hoofde van de bedrijfsleider. De bezoldigingstheorie stelt dat bedrijfsleidersbezoldigingen in regel aftrekbare kosten zijn, zowel de bezoldiging in gelden, als die in natura. Indien er door de bedrijfsleider een vergoeding wordt betaald, die minstens gelijk is aan het voordeel alle aard, stelt de rechtbank dat er geen looncomponent meer is en dat de bezoldigingstheorie dus vervalt.

Indien de bezoldigingstheorie wel van toepassing is, werd tot 2016 gesteld dat de kosten van het onroerend goed aftrekbaar waren indien er in hoofde van de bedrijfsleider een voordeel alle aard werd belast. Onder druk van Gentse rechtspraak werd door het Hof van Cassatie (arrest 14/10/2016) echter plots gesteld dat het louter belasten van een voordeel alle aard in hoofde van de bedrijfsleider onvoldoende was om aan te tonen dat het onroerend goed kadert in de bezoldiging van “werkelijk geleverde prestaties” en stelde het hof dat de bezoldiging en bijhorende kosten maar aftrekbaar zijn indien er ook werkelijke prestaties tegenover staan.

Tot op vandaag blijft de rechtspraak echter zeer vaag over hoe het bewijs van “werkelijke prestaties” moet worden geleverd. Hoe kan je dus met andere woorden aantonen dat de aan de bezoldigingstheorie is voldaan? Een recent arrest van het hof van beroep te Gent (Gent 12 januari 2021, 2019/AR/1897) leert ons dat deze toetsing ingeval van discussie steeds door de rechtbank zal worden gemaakt.

Is latere meerwaarde een belastbaar inkomen?

Uit het recente arrest van het hof van beroep van Gent blijkt dat de meerwaarde die zich op een onroerend goed ontwikkelt en die vroeg of laat in hoofde van de vennootschap belastbaar zal zijn niet altijd een verantwoording kan vormen voor de kostenaftrek.

In deze recente zaak had een bedrijfsleider met zijn vennootschap in onverdeeldheid een bouwgrond gekocht waarop vervolgens de gezinswoning werd gebouwd. De fiscus verwerpt de kosten omdat naar zijn mening de kosten niet werden gedaan om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden. De vennootschap riep naast de bezoldigingstheorie ook in dat het onroerend goed ooit aanleiding zal geven tot een meerwaarde. De belastingplichtige haalde daarmee de statistische gegevens aan die op meerwaarden van onroerende goederen in de streek wezen.

Het hof vond de aangehaalde informatie van de belastingplichtige onvoldoende concreet en te algemeen. De vennootschap kon volgens het hof ook onvoldoende aantonen dat er uiteindelijk een meerwaarde zou worden gerealiseerd in de toekomst. Alles blijft dus afhangen van de feiten en de concrete beoordeling door de rechter.

Conclusie: de aftrek van kosten met betrekking tot een onroerend goed dat ter beschikking wordt gesteld aan de bedrijfsleider dient steeds goed te worden onderbouwd en met de nodige zorg te worden opgevolgd. Neem gerust contact met ons op om voor uw situatie het juiste advies te krijgen.